De meeste droge witte wijn is bedoeld om op relatief korte termijn gedronken te worden. Het frisse en fruitige arom van jonge wijn is doorgaans niet lang houdbaar. Eén tot twee jaar na de oogst consumeren is een veilige vuistregel voor verreweg de meeste wijnen om niet voor onaangename verrassingen te komen staan.
Toch zijn er wel degelijk witte wijnen die met enkele of zelfs vele jaren rijping op fles complexer en beter worden. Fundamenteel is een laag rendement in de wijngaard en een specifieke wijnbereiding. Als een wijnboer een laag rendement van zijn wijngaard aanhoudt wordt het smaak- en aromagehalte van het druivensap en daarmee van de wijn hoger. En dat betekent weer dat de wijn langer houdbaar is (meer alcohol en zuren) en door rijping complexe en nieuwe aroma’s kan ontwikkelen.
Een extra mogelijkheid is dat de wijnmaker de wijn op kleine houten vaten laat gisten. Hierdoor lossen stoffen uit de uitgewerkte gist in de wijn op, wat de houdbaarheid vergroot. De wijn is eenmaal op fles dan beter bestand tegen oxidatie (voortijdige veroudering!) en kan met de jaren een fraai rijpingsbouquet ontwikkelen. Maar boven alles speelt de wijnstreek een beslissende rol. Daar waar druiven gelijkmatig en relatief koel kunnen rijpen is de kwaliteit en de potentie om te rijpen het hoogst. Over het algemeen beantwoorden koele-klimaatstreken zoals de Bourgogne, Loire en de Duitse wijngebieden aan dit profiel.